Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2683

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1017 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/1017 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 januari 2005, 04/1127 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M. Veenstra, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.J. Hagemeijer, eveneens werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. Voor het Uwv is verschenen H.A.T. Laaracker. De Raad heeft de behandeling ter zitting geschorst om een psychiatrisch onderzoek door een onafhankelijke medische deskundige te doen instellen. Nadat zenuwarts/neuroloog/psychiater C.J.F. Kemperman op 19 april 2007 als door de Raad benoemde deskundige rapport van zijn bevindingen had uitgebracht, met een aanvulling daarop op 4 mei 2007, en beide partijen daarover hun mening hadden gegeven, is het onderzoek ter zitting voortgezet op 20 juli 2007. Appellante is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. M.J.F. Bär. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 25 juni 2004 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 december 2003 waarbij de aan haar per 23 april 1997 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer toegekende WAO-uitkering per 12 januari 2004 is ingetrokken onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is gaan bedragen. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen evenvermeld besluit op bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - het volgende overwogen. Er is geen reden om aan te nemen dat het medisch onderzoek (vanwege het Uwv) zodanig onvolledig is geweest dat de besluitvorming niet voldoet aan het zorgvuldigheidsbeginsel. Niet is gebleken dat de mening van de verzekeringsarts over de medische beperkingen van appellante afwijkt van die van de huisarts of van de behandelend specialist daarover. De grief van appellante dat haar klachten en beperkingen onjuist zijn ingeschat faalt. De overgelegde medische gegevens zijn niet dermate tegenstrijdig dat het gelasten van een psychiatrische expertise gewenst zou zijn. De grief van appellante dat zij niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden kan niet slagen, omdat aan geen van de vier in artikel 5, tweede lid, van het Schattingsbesluit genoemde voorwaarden daarvoor wordt voldaan. Gegeven de vastgestelde medische beperkingen moet appellante in staat worden geacht tot vervulling van de aan haar voorgehouden functies, wat vergelijkenderwijs leidt tot een verlies aan verdienvermogen van 9,7%. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij per de datum in geding (12 januari 2004) medisch, met name psychisch, aanmerkelijk meer was beperkt dan vanwege het Uwv is vastgesteld. In dat verband heeft zij gewezen op de in de reeds aan de primaire verzekeringsarts overgelegde brief van 17 december 2001 neergelegde bevindingen van de gestaltherapeute Y. Bok. Nader heeft appellante ter onderbouwing van haar stelling overgelegd een van 11 januari 2006 daterende brief van psychiater/psychotherapeut J.H.B. Engels, verbonden aan de afdeling Psychiatrie van Medisch Centrum Atrium te Brunssum waarbij zij op 8 maart 2005 in behandeling is genomen, alsmede een op de bevindingen van Bok en Engels gebaseerd advies van prof. dr. A. Zwaveling, medisch adviseur van ARAG Rechtsbijstand, bij memo van 19 december 2006, om een onderzoek door een onafhankelijke psychiater te doen instellen. Mede in aanmerking genomen dat ter zitting op 5 januari 2007 ook het Uwv heeft gevraagd om een nader medisch onderzoek door een psychiater, heeft de Raad aanleiding gezien een onderzoek te doen instellen door C.J.F. Kemperman, zenuwarts/neuroloog/psychiater. Deze heeft, met assistentie van psycholoog A. Thybaut, op 29 maart 2007 onderzoek gedaan en van zijn bevindingen op 19 april 2007 rapport uitgebracht. Kemperman is gekomen tot de conclusies dat er bij appellante per de datum in geding sprake is van ziekte en/of gebrek in de zin van de WAO en dat hij zich niet kan verenigen met de door de verzekeringsarts op 21 oktober 2003 in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgestelde belastbaarheid van appellante, omdat er beperkingen bestaan op bij voorbeeld de onderdelen tijdsdruk/deadlines, hoog werktempo, conflicthantering en enkele aspecten van het persoonlijk en sociaal functioneren. Hij heeft op de desbetreffende onderdelen de FML bijgesteld en vervolgens melding gemaakt van zijn indruk dat zich bij enkele van de aan appellante voorgehouden functies overschrijdingen van de belastbaarheid voordoen, onder aantekening dat de beoordeling daarvan op het terrein van een arbeidsdeskundige ligt. Bij brief van 4 mei 2007 heeft Kemperman naar aanleiding van een nader ingekomen brief van de huisarts (met als bijlagen brieven van de appellante behandelende revalidatiearts en reumatoloog) meegedeeld dat die informatie geen wijziging brengt in zijn eerder gegeven beschouwing of antwoorden op de door de Raad aan hem gestelde vragen. Vervolgens heeft het Uwv bij brief van 11 mei 2007 overgelegd een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 9 mei 2007, waarin deze heeft geconcludeerd zich in de uitkomst van het rapport van Kemperman te kunnen vinden, en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 mei 2007, waarin deze op basis van de in overeenstemming met de bevindingen van Kemperman aangescherpte FML de aan de schatting ten grondslag liggende functies aan een nader onderzoek heeft onderworpen en is gekomen tot de conclusie dat die functies de (aangescherpte) functionele mogelijkheden van appellante niet overschrijden. Bekend met de brief van het Uwv van 11 mei 2007 heeft appellante bij brief van 6 juni 2007 meegedeeld dat het rapport van Kemperman geen aanleiding geeft tot het maken van nadere opmerkingen. De Raad overweegt als volgt. Naar vaste jurisprudentie pleegt de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter (in dit geval door hemzelf) ingeschakelde deskundige te volgen. Afwijking van dit uitgangspunt is wel mogelijk, maar in het thans aanhangige geval ziet de Raad onvoldoende aanleiding om van die mogelijkheid gebruik te maken. Elk van beide partijen heeft zich geschikt in de bevindingen van de door de Raad als onafhankelijke medische specialist ingeschakelde Kemperman. Dat betekent dat appellante per de datum in geding medisch gezien meer was beperkt dan door de verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld, welke vaststelling door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv is bevestigd. De door Kemperman aangescherpte FML is door het Uwv overgenomen en het is de Raad niet kunnen blijken dat die aanscherping niet goed tot uitdrukking is gebracht in de vervolgens door de bezwaarverzekeringsarts op 10 mei 2007 vastgestelde FML-versie. Op basis van die FML-versie heeft de bezwaararbeidsdeskundige op 11 mei 2007 een nader onderzoek ingesteld met als gemotiveerde conclusie dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies blijven binnen de grenzen van de aldus aangescherpte FML. Het Uwv heeft op basis van die conclusie geen aanleiding gezien zijn bij het bestreden besluit ingenomen standpunt te wijzigen. Aangezien ook naar het oordeel van de Raad die functies de grenzen van de belastbaarheid van appellante niet te buiten gaan, komt de aangevallen uitspraak niet voor vernietiging in aanmerking. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet kunnen blijken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep: Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen. MK